De Stadscollectie Antwerpen is een levendig eerbetoon aan de kunstenaars die de stad Antwerpen kleur geven. Van opkomend talent tot gevestigde namen, deze collectie belicht lokale creativiteit, maar ook de wereldwijde invloed van de Antwerpse kunstscene. Welkom!

Mathieu Verhaeghe

°1986
Geboren in Wilrijk, BE
Leeft in Antwerp, BE

Vooraleer Mathieu Verhaeghe (1986) aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten schilderkunst volgde, studeerde hij filosofie aan de Universiteit van Antwerpen.  

“Ik ben eerst in de filosofie beland, bij de existentiëlen, het structuralisme, Sartre, Heidegger en Foucault. Ik heb meer het profiel van een schrijver maar ik ben dat nooit geworden. Ik ben ook een toeschouwer van mijn werk, en ik ben”, excuseert hij zich, “als kunstenaar soms door de mazen van het net geslipt waardoor ik niet heel bekend ben. Als kind ben ik altijd naar de tekenacademie geweest. Ik wilde striptekenaar worden.”

Op de academie koos hij voor schilderkunst en ontdekte bij zichzelf een aanleg en toewijding voor klassiek en figuratief schilderen. Vanaf het derde bachelor wordt er van de studenten vrijer werk verondersteld, kunnen ze nadenken over wat ze willen, bijvoorbeeld over hoe schilders na de tweede verfstreep op het canvas onvermijdelijk ergens in de geschiedenis van de schilderkunst belanden en hoe ze die impasse kunnen omzeilen, verbreken of omarmen. 

“Ja, dat was in het laatste jaar van mijn opleiding aan de academie. Ik merkte gaandeweg dat die schilderkunst voor mij moeilijk begon te worden en dat ik daar heel sterk uit wou, uit het proces van het schilderen... Ik ben naar de academie gegaan met een vrij naïef beeld van wat kunst is. En ik heb voor schilderkunst gekozen omdat ik me, zoals velen, sterk aangetrokken voelde tot klassieke, figuratieve schilderijen. Op een academie ontmoet je dan leerkrachten die je dingen laten zien die uit dat kader proberen springen, je krijgt kunstgeschiedenis en daarin kom je ook van alles tegen... Schilderkunst heeft natuurlijk een heel rijke traditie en die draag je wel mee als je zelf wil schilderen, maar dat kan ook wel een soort ballast worden. Er brak een periode aan dat ik niet meer goed wist wat ik wilde doen met heel die schilderkunst.”

 

Verhaeghe merkte dat zijn werk steeds meer over zichzelf en zijn gevecht met schilderen ging. Hij vond het begin van een antwoord binnen de muren van de huiselijke sfeer, de gezinssituatie en de alledaagse objecten die er deel van uitmaken en waarvan de beelden zich ergens binnenin vastzetten omdat ze daar een plek vonden. Na de scheiding van zijn ouders was hij als kind bij zijn vader blijven wonen die een pak ouder was dan de vaders van leeftijdgenootjes. “Die gaat vroeg sterven”, concludeerde de jonge Verhaeghe. 

Op de academie begon hij aan portret van zijn vader die in zijn onderbroek, in profiel wegkijkt van de schilder/toeschouwer, alsof de oude man in profiel in het schildersatelier staat en naar buiten of op een muur staart. Hij is net uit het ziekenhuis ontslagen voor een maagbreuk en heeft een lelijk litteken op zijn buik. De grootte van het schilderij benadert de ware grootte. De illusie van de oude man die voor je neus staat, wordt enkel doorbroken doordat hij ofwel door de schilder ingekrompen werd, ofwel dat hij zich dieper in de ruimte bevindt. Dit spel met verte en nabijheid, bereikbaarheid en onbereikbaarheid toont een schilder die de klassieke schilderkunst van pakweg een Vermeer nauwgezet bestudeerde en zichzelf en wat hem drijft op dat moment afgewogen in de details legt, zonder het geheim dat over het doek hangt te doorbreken, zodat je de illusie krijgt dat de geportretteerde oude man ook werkelijk in zijn onderbroek voor je neus tot leven komt, en dat je naar zijn gedachten luistert die in werkelijkheid de jouwe zijn. Verhaeghe nam een foto van zichzelf in onderbroek in dezelfde houding en gaf aan dat hij vooral naar een ervaring zocht.

 

De vertaling ervan naar portretkunst en olieverf toonde de kracht van het medium om aftakeling en vergankelijkheid te tonen. 

“Daarna heb ik nog eens een dood konijn geschilderd”, merkt hij droogjes op. “De intensiteit waarmee ik dat portret maakte, was weg. “Ik begon te schilderen zonder dat ik daar hetzelfde bij voelde. Mijn werk ging ook steeds meer over mezelf en mijn ‘struggles’ met de schilderkunst”, zegt Verhaeghe terwijl hij me het werk Afstand/Timing/Precisie (2015) toont, een lichtblauwe pyjama uit Nicky velours (cfr. de ‘sponzen broekjes’ voor kinderen uit de jaren zeventig en tachtig van vorige eeuw), met op de borststuk de afbeelding van drie gekleurde wimpels en op het kruis van de broek een geschilderde urinevlek. De pyjama aan een kapstok roept een kindertijd op die tegelijk onbekommerd vrolijk én dysfunctioneel (bedwateren) beangstigend was. Bij mij roept het Smells like teen spirit van Nirvana op en vooral een zin uit het refrein ‘Here we are now, entertain us’, maar dat kan aan mijn affiniteit met bedwateren liggen.

Verhaeghe nam afstand van de schilderkunst en bleef er met 1 voet in. Hij startte een reeks van werken, die in abstractie, losgekoppeld van biografie, verder borduren op de analogie tussen verf en huid, verrimpelen, intimiteit, het droogproces van verf, craquelé en het stilleven als een fysieke sculptuur, die naast zwaarmoedigheid ook humor kan hebben. 

De verfworstsculpturen waren aanvankelijk een middelvinger naar de schilderkunst maar leidden als reeks een eigen leven, werden opgenomen in de groepstentoonstelling Amberes – Roberto Bolãnois Antwerpen (2019) in MHKA en later ook aangekocht in de stadscollectie (Sausage Series Installation). Na de eerste exemplaren bleef hij varkensdarm opvullen met verf, eerst acrylverf en later ook olieverf, die na twee à drie maanden drogen uit de worst lekte. Het droogproces en het uiteindelijke resultaat viel buiten zijn controle en analysevermogen; de worsten plooiden zich in bochten, verrimpelden en liepen wonderwel gelijk met enkele thema’s van de kunstenaar, die de verfworsten naar eigen zeggen ‘om een of andere manier maar bleef maken’. 

“Een half jaar geleden zei ik bij mezelf dat het tijd wordt dat ik stop met die worsten, maar het is nu dat ik ze in de trot moet blijven rammen.”

Het begon als een beeld uit zijn jeugd: zijn vader die een droge worst sneed op een snijplank bij zijn zus in Spanje, en alhoewel hij iets intiemer, iets kleiner nastreefde en dacht iets gevonden te hebben dat een analogie was met het uitdrogen van een mens, leidden de verfworstsculpturen een eigen leven en houden ze het midden tussen de adjectieven walgelijk, grotesk, aandoenlijk authentiek, verontwaardigd, dwaas en voor sommigen zelfs seksueel en macho. Terwijl het begin simpel was: de geur en het beeld van een droge worst katapulteerde hem opnieuw naar Spanje. 

“Voor een expo in het Rubenskasteel ging ik ze ruimtelijker inzetten en plaatse ik ze in droogrekken, zoals ik zag op de dijk in Oostende. Daar hadden ze ook van die houten rekken, of zoals de rookworsten bij de slager.” 

Rack III Rubens Red is een droogrek dat vol hangt met rode verfworsten, alludeert op het seriewerk in het atelier van de grootmeester, die veel werk liet uitvoeren. Het rode pigment, vermiljoen smokkelt het thema van de vergankelijkheid opnieuw in het werk.  Na een tijd oxideert het pigment en verkleurt het tot zwart (met witte vlekken); een aspect van vergankelijkheid dat de specialisten ter zake niet kunnen stopzetten, enkel kunnen vertragen. Zoals Verhaeghe zelf lijkt aan te geven loopt er een directe lijn naar Pop Art wanneer hij zegt: “ Ik zit in een anachronisme. Nu is er een boom van heel behapbare schilderkunst om boven de zetel te hangen. Ik maak precies werk van een kunstenaar uit de jaren zestig”, waarna hij toevoegt dat “dat soort van kunst is weg, maar het is gemakkelijk om aansluiting te vinden”, voegt hij eraan toe. “Maar ik voel daar heel snel een holheid bij en daar word ik zo ongelukkig van. Moet ik mezelf prostitueren? Het ligt echt bij mij.” 

Ook al lijkt zijn atelier bijna een kleine worstenfabriek, ze gaven hem de wil om te schilderijen terug, en worden als kleurentoets, cartoonachtige objecten of stoorzender ingezet in ruimtelijk werk, waarin de jongensdroom om striptekenaar te worden, doorschemert. Dat multimediale aspect zat ook al in vroegere installaties en collages, zoals Feestvarken II (at the table) waar we een ham zien drogen aan een lint met kleurrijke feestwimpel of het doek Sisyphus uit 2015, een canvas waar Verhaeghe zich aan vastbond tijdens een masterclass op een oude industriesite en gedurende een week mee rondliep. Painting can be a drag, was het moto toen. De drijfveer was iets échter te maken dan een schilderij. Dit lijk een nogal ambitieuze en zware opdracht, die het kunstwerk probeert te verwezenlijken, door bijvoorbeeld een installatie als een drie-dimensioneel stilleven te zien dat tijdens haar poging echter dan het schilderij te zijn, een uitweg vindt in humor. 

Tijdens een residentie in het Frans Masereel Centrum drukte hij katoenworstjes op prints van landschappen uit oude encyclopedieën en lijken de verschillende (vlucht)wegen, media en benaderingen samen te vallen.